46
DIT DE GEDENKSCHRIFTEN
Na de drukte van het verhuizen gevoelden wij ons
hier regt eenzaam. „Ik word het hier nooit ge-
„woon," riep mijn vrouw gedurig. In aanzienlijke
plaatsen worden nieuw aangekomenen verwelkomd
te Mastland vernamen wij slechts den dominé, den
schoolmeester en den heer Duifhuis. Het bevreemdde
ons dat de burgemeester niet kwam, doch toen ik
hem later nader had leeren kennen, bespeurde ik dat
hij het gezelschap van beschaafde lieden niet zocht
en zich onder hen niet op zijn gemak gevoelde.
Lenige inwoners maakten een boodschap anderen
lokten wij binnen om met hen in kennis te geraken.
Ik had vooreerst tijd om in mijn tuin te knutselen
en dien naar mijn zin aan te leggen. Even als bij
mijne aankomst te Ploegzeekwamen mij hier ook
menschen met allerlei slepende kwalen raadplegen
en ik verrigtte eenige gelukkige kurendie mij ook
hier een goeden naam bezorgden. Bij deze en andere
gelegenheden bleek mij, dat mijn voorganger van Pul
veren zijn fortuin met een al zeer geringe dosis van
kunde had verkregen.
Op jeugdigen leeftijd en van een levendigen aard
zijndeondervond ik hier gevoelig het gemis aan
conversatie. Ik had een groot uur van mijne stand
plaats een' confreredien ik onder dienst had leeren
kennen. Hij stond toen in Noordbrabantwaar ik
eenigen tijd bij hem in kwartier had gelegen. Hij
practiseerde vroeger veel te Mastlandzoo in con
sult met van Pulveren, als alleen. Hij was vol
komen met mijne gemeente bekend, en indien ik
bij hem vóór mijne vestiging alhier geene informa-