52 UIT DB GEDENKSCHRIFTEN dooven zijn die welke niet willen hooren, ik vernam later dat de burgemeester Duifhuis reeds over zijn practiseren had onderhouden, maar dat deze hem had toe gevoegd, dat Z. Ed. Achtbare in andere opzig- ten de wet schond door die te ontduiken. Om die reden dorst hij Duifhuis niet aan. Er bleef mij dus niets anders over dan zelf als aanklager bij de genees kundige commissie op te treden. Ik had in lang mijn vriend van Beveren niet ge sproken; in mijn verdriet begaf ik mij naar hem toe om mijn hart bij hem uit te storten en hem te raad plegen. „Ik was juist voornemens naar u toe te ko- „men," was zijn eerste woord toen hij mij zag, „uw „Fransch bloed is weêr aan het gisten geweest; gij hebt al dwaasheden genoeg begaanik wilde u ko- men raden het daarbij vooreerst te laten." „Gij hebt dus reeds vernomen La déesse aux cent voix heeft mij alles overgebragt." „Ja, maar zeker niet naauwkeuringgij weet, crescit eundo." Ga zittenen verhaal mij de zaken op uw ge- „mak." Ik deed dit met al de onpartijdigheid, die men aan de waarheid en aan een' vriend schul dig is. „Uw drift is nog al verschoonbaar," zeide hij, „maar gij moet altijd in het oog houden, dat de „heeren godgeleerden geen tegenspraak kunnen dul- „den. Zij geven hoog op van de vrijheid van on derzoek die zij ons vergunnen, maar wee dengene wiens onderzoek hem niet tot dezelfde resultaten „brengt die zij verkregen hebben dilettanti in de theo-

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1856 | | pagina 92