S U Z E.
58
DE WINTER.
Uw liefde is niet koud als het ijs van den vliet
Ook thans stroomt ze gunstig ons tegen.
Hoe norsch thans' de winter zijn voorhoofd ook plooi',
Hoe digt zijne hand ook de sneeuwvlokken strooi',
Natuur ligt niet hooploos te kwijnen.
Neenonder het kleeddat de schepping bedekt,
Ligt de aarde te sluimren om, weder gewekt,
Weer schoon en verjongd te verschijnen.
Geen zucht slaak' dan 't hart en geen klagt onze mond
God zal onze nooden verzorgen,
Geen sneeuwvlok, die niet Zijne goedheid verkondt,
Geen avondgeen opgaande morgen.
HijDie onze tafel met spijze voorziet,
Vergeet ook des winters Zijn schepselen niet
Noch hoort hen, meêdoogenloosklagen.
Neen stervling na 't buldren van bui en orkaan,
Lacht vriendlijk de jeugdige lente ons weer aan
Die bloemen en bloesem zal dragen.
1849.
Hoogmoed komt eens vóór den val.
Doch bij onze Suze kwam,
Toen de Heer van Vrijendam
Haar tot zijn maitresse nam
Hoogmoed na den val.
lloos.