omtrent hunne beide leeraars chakles de smith
en boüdewijn DE MEIJER woonachtig waren. De
magistraat dringt zijn verzoek aan, door er op te
wijzen, dat de voorzeide mennonieten leeraars alle
zondagen en op andere vergaderdagen met groote
menigte, zoo van de grensplaatsen van hunne
hoogmogenden als van elders binnen de stad ter
vergadering opkomen, en dat de vijand door zoo
danig middel, door listen en lagen een' aanslag
zoude kunnen smeden ten nadeele van stad en
vestingwerken, zich vermommende in de kleederen
der voorzeide Mennonieten of anderzins, gelijk ge
schied is, zoo gaan de verzoekers voort, ten
jare 1641, den laatsten dag van Januarij, als wan
neer de vijand met eenige officieren en soldaten,
verkleed als boeren en boerinnen, gevolgd door
grooter magt, deze stad meende te overrompelen
en te veroveren. 't Zij ons hier genoeg te
melden, dat bij appostille van den raad van
state, onder dagteekening van 30 Maart 1643 af
wijzend op het verzoek des magistraats beschikt
werd, en den „Doopers of Mennonisten" vergund
bleef, ingevolge eener vroegere concessie van de
generale staten, in dato den 16 Augustus
1634 - binnen Aardenburg te vergaderen, op den
voet als den commandeur aldaar zoude worden aan
geschreven. Ongetwijfeld achtte de raad van state
het- noodzakelijk, veiligheidsmaatregelen te nemen
OP AARDEN BORG