togeiiboscli en Breda geschiedde, veel mm dat
men daar slaagde; daarbij was de commandant
in het 5 de district verwonderlijk onwerkzaam, en
welke zouden de gevolgen voor dit district geweest
zijn, indien het vlaamsche gemeen zich bij de
belgisclie troepen gevoegd hadde, om de onzen
te bestrijden en hun den terugtogt te beletten?
Wie den kolonel ledel, commandant van ons
district, van kwade trouw verdenkt, zal bij mij
steeds weerspraak vinden. Ik ging eenige jaren
achter elkander vriendschappelijk en gemeenzaam
met hem om. Maar hij was meer geschikt om
onder regtstreeksche bevelen te handelen, dan om
zelf bevel te voeren. Hij had meer moed, dan be
daardheid en beleid. Hij was hevig in den aan
val, maar berekende niet alle kansen, waardoor
men hem dan ook ligtelijk van plan konde doen
veranderen; en zijn adjudant jonkheer van andringa
de kempenaar overigens een man van groote
begaafdheden was de man niet, om zijn zwak
te hulp te komen, maar integendeel iemanddie-
gaarne troebel water maakte, om met goed gevolg
te kunnen visschen. Beiden zijn reeds van het
woelig tooneel der aarde afgetreden. De kolonel
rust, zoo als hij naar mijn oordeel verdiend heeft,
met eere te Oostburg, waar hij zoolang het bevel
voerde; en de adjudant de kempenaar is, na
lang woelen en omzwerven, op eene reis -naar
HERINNERINGEN