92 HERINNERINGEN Ten stillen tuin geworden, waar door 't loof Het windje suist, of langs een bloembed zweeft: O, Neerland kent, bemint, eerbiedigt u! Al rust uw voet op Neêrlands zuidergrens, Geen pestwalm, in een zuiderlueht geteeld, Vergiftigde ooit uw fiere burgerschaar! In 't helder oog blinkt nederlandsche trouw; In 't edel hart klopt nederlandsche deugd; En klinkt in u een dichterlijke lier, Gewis, dan schenkt ze een nederlandschen zang Hoe dikwerf, wen mijn oog met wellust dwaalt Door 't lagchend vlak van Hollands weidegroen, Zwerft nog mijn geest naar uwe omgeving heen! Dan denk ik aan uw bloeijend polderveld, Zoo mild bedekt met oogsten vol van graan. Of rijk getooid met keur van blozend ooft; Eh zwerf ik om door 't eeuwenheugend woud, Waar, fluistrend door jacoba's lustpriëel, Nog 't koeltje treurt om Hollands rijksgravin, Dan denk ik aan 't vertrouwlijk beukenloof Dier dreven, lieve stille stad, waar 'k vaak Als knaapje speelde, of dweepte als jongeling; En dwaal ik, Eikenduinen (1), mijm'rend langs Uw terpen en uw tomben, in de schaauw Van 't zachtkens ruischend populierenloof, Dan denk ik aan dien and'reu akker Gods, Waar gij, mijn brave vader, slaapt, en gij, Die mij, zoo teer, zoo rein, met al de kracht Van 't vroom gemoed altoos hebt lief gehad, Mijne onvergeetbre moeder! Toover mij Haar beeld met uw bekoorlijkst lichtpenseel Weer voor den geest, Herinnering! Schets mij haar (1) Een hoogst bevallig kerkhof in de nabijheid van 's Gravenhage.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 132