MIJNE REIS NAAR EEN DIERBAAR HUIS,
Meestal eens in liet jaar laat ik mijne koffers
van den zolder halen, vul die met den inhoud
mijner linnen- en kleerkasten, voorzie ze van mijne
naamkaartjes en laat ze vervolgens naar het stations
gebouw brengen, waar ik aan de hollandsche spoor
weg-maatschappij de zorg toevertrouw om een en
ander naar Rotterdam te voeren. Dat oogenblik
van mijn vertrek is voor mij de aanvang van een
lang en aanhoudend feest. Mijn reisgewaad zegt
den voorbijgangers, dat ik het stof der gewone be
slommeringen ga afschudden en uit mijn blik moet
een ieder ontwaren, dat ik de dagelijksche bezig
heden heb vaarwel gezegd en gereed sta om naar
ziel en ligchaam nieuwe indrukken te ontvangen
en een altijd reeds lang gekoesterd verlangen te
bevredigen. Maar neen, die Rotterdammers, die het
zoo druk hebben met zich zeiven en altijd op straat
loopen als of ze voor een stervende naar den doctor
moeten, ze merken het niet. Wel bestormen mij
DOOK
H. J. B.