eenige brutale kerels en sclialke jongens om mijne koffers te helpen verslijten, maar overigens stellen zich de inwoners der Bottestad tevreden met mij gedurig tegen het lijf te loopen en geregeld de kleine steentjes te doen verlaten, dat mij onop houdelijk in eene gevaarlijke aanraking brengt met allerlei soorten van overvol geladen vrachtwagens. Ik heb eindelijk het oude hoofd bereikt, dat weldra door een nieuw zal worden vervangen en ben aan boord gestapt der stoomboot, die mij naar Ylissingen moet voeren. Op de boot denk ik mij te amuseren, omdat elk vervoermiddel welkom is, dat ons naar een geliefkoosd oord brengt, maar ik heb toch te veel sigaren gerookt, te veel brood jes gegeten, te veel koffij gedronken om met te 'beseffen, dat ik dezen keer geen erg prettig reisge zeischap heb aangetroffen. Bij mijne aankomst in de Flesschestad verneem ik, dat de stoomboot „de Schelde" ouder gewoonte de werf bevaart in plaats van de rivier, waarvan zij haren naam heeft ontleend. Ik zie mij dan genoodzaakt naar een steiger schuit te vragen en ben gelukkig genoeg er eenö te vinden, die, gereed ligt om het ruime sop over te steken, dat Walcheren van het westelijk deel van het voormalig StaatsWlaanderen scheidt. De wind is intusschen zoo opgestoken en het water zoo woest geworden, dat eenige zuidhollandsche vlasboeren mannen, even ijverig voor hun vak 96 MIJNE REIS

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 136