98 de nieuwe schipper een gunstig debut door mij in levenden lijve aan het eind van het breskensch paalhoofd aan wal te zetten. Wie echter dan denkt buiten alle gevaar te zijn, vergist zich. De reiziger, die aan bedoeld paalhoofd wordt neder gezet, heeft van daar nog een afstand te gaan van 10 minuten, alvorens aan het dorp te komen en bij regen, wind of duisternis doorstaat hij op dien togt soms meer angst dan op het overige zijner reis, hoe groot en gevaarvol die ook wezen moge. Men gaat, of liever men kruipt langs een weg, zoo ongelijkmatig geplaveid met blaauwe steenen van ongelijke grootte en zoo bezaaid met palen, wier einden boven den grond uitkomen, dat men zich gelukkig rekent als men bij neyt zijne behouden aankomst niet eenige verversching kan vieren. Er komen te Breskens weinig vaartuigen aan, die niet opgewacht worden door een paar voer lieden van het dorp. Deze, in zooverre minder bevoorregt dan anderen, die elders het zelfde beroep uitoefenen, als hunne woonplaats slechts ééne landzijde heeft, wachten eene vergoeding voor deze minder gunstige, ofschoon vrijwillige iotsbe- deeling, van de kabbelende golven, die zij aanstaren met het verzoek op het gelaat, dat zij hun toch eenige reizigers mogen aanvoeren. Ik was het voorwerp van eene dier verhoorde zuchten en weldra verliet ik het dorp, dat rijk is aan armen, MIJNE REIS

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 138