AAN JAN VAN RIJSWIJK.
Die palm was frisch, dat loof was schoon.
En de IJssel-, Maas- en Amstelboorden
Vernamen, Belgie's brave, zoon!
Vernamen diep geroerd uw toon,
En stemden in met uwe akkoorden.
Langs de oevers van den zelfden vloed,
Die Antwerps muren komt besproeijen,
Door Zeelands landvolk blij begroet,
Klinkt ook de toon wienNeêrlandsbloed,
En klinkt zoo lang dat bloed zal vloeijen.
Cadsandriaas verjongd geslacht
Heeft tollens toonen ook vernomen
Ook hier, hier hoort men 't goeden nacht,
Een stillen nachtgerusten nacht
Voor tollens, zachtkens ons ontnomen.
Heeft hij het zuiden ook geroerd
Door zijne onsterfelijke zangen,
Ook wij, door reine drift vervoerd,
Gaan bij den grafkrans, dien gij snoert,
Met noord en zuid een loover hangen.
Wij deden steeds in lief en leed
Hoe verr' men 51 zuid van H noord moog scheiden,
Ons blijven lief en leed gemeen,
En ziel en taal en zeden één
Al ligt de staatsgrens tusschen beiden.