108
AAN JAN VAN RIJSWIJK.
De staatsgrensO, verhef de ziel!
En tijd en afstand zijn verdwenen.
De hand, die ons te kluistren hiel,
-Het juk, dat ons te torschen viel,
Vij werpen t brijz'lend om ons henen.
En streng'len vrij een' eendragtsband.
Een' rozenband om vrije leden,
En vloeken luid de booze hand,
Die zonen van het zelfde land
Het oorlogsstaal verwoed deed smeden.
Bloei, Nas saus lauwer! bloei en groei!
Groen welig, C o b u r g s eikenloover
Bloei, zuid en noorden! groei en bloei!
Vloei, milde bron der liefde, vloei.
En stroom volop uw boorden over.
Gezegend ruste tot,i,ens' asch
Ter plekwaar hij zich uit mogt strekken.
Een goeden nachtgerusten nacht!
Geliefde, zij het bed u zacht,
Tot u Gods engel op zal wekken.
Sla de oogen op naar 't starrenheir
Aan s hemels eeuwig blaauwe transen.
Daar bij de lichten van den Heer
Telt thans ons oog een' lampe meer
t Is tollens ster, die wij zien glansen!