AAN JAN VAN RIJSWIJK. 109 Sï. BIJ 5T LEZEN VAN 'T BESLUIT TOT INSTELLING DER COMMISSIE VOOR 'T VLAEMSCH. Mijn hart heeft ook den kreet verstaan, Aan Scheldes boorden opgegaan, De taal, de moedertaal, zij vrij van juk en banden. Zij waarborgt steeds ons volksbestaan, En voert de faam van Vlaand'rens naam Naar oost- en wester-stranden. O, 'k heb gedweept bij 't heilig blad, Geboekstaafd met der vad'ren schat, Met oude dietsche taal, de tolk der voorgeslachten. Dan, driewerf lieii u, Scheldestad1) Die nog die taal blijft achten. Geen gloed van goud of eermetaal, Geen adelbrief of ridderpraal Doe ooit het dier kleinood u uit het oog verliezen. De Vlaming, warsch van ijd'len praal, Mist, trots zijn voorgeslacht, te kiezen. En zie, daar heeft des staatsmans mond 2) De heugelijke maar verkond: De taal des vlaemsehen volks zij langer niet vergeten. De staatsman, die dat feit bestond, Verdient uw jubelkreten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 149