no AAN JAN VAN It IJS WIJK. De decker sprak 't klonk Vlaend'rcn door En weldra klinkt het jubelkoor Der zangers luid in't rond door Vlaend'rens vrije beemden, Gelijk een zegekreet in 't oor Van taalverwant en vreemden. Ook ik, een zoon van Nederland, Bie Vlaend'rens zoon de broederhand, Ook mij ontgloeit het hart van heilige verwachting, Mijn taal druk langer juk noch 'band, Miskenning noch verachting. Gij slaapt, mijn wakk're theodoor! 8) Kampvechter op het gloriespoor, Gij slaapt in t stille, graf, te vroeg aan ons ontvallen; Maar toch hoort uit der sterren koor Uw geest ons jub'len, schallen. Op! broeders van den wakk'ren held! Op! naar zijn ned'rig graf gesneld En daar met dieren eed elkander toegezworen: Wij bukken nimmer voor 't geweld: De wereld moge 't hooren! De wereld hoort. Zij staart u aan. Dat spore u op de breede baan, Die zich in 't verst verschiet ontdekt aan uwe blikken Steeds welgemoed vooruit te gaan, Vooruit en zonder angstig wikken.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 150