111 AAN JAN VAN RIJSWIJK. Geen vrees gekend! Bij orde en wet Die alle band'loosheid verplet, Bestaat geen sterveling, zoo driest, zoo trots vermeten, Die uwe vrijheid palen zet, Uw krijgskreet zou vergeten. 't Zeeuwsch-vlaamsche lied voor u gekweeld, Gelijk natuur de windharp speelt, Eenvoudig, zonder praal, vind' weerklank in uw midden. En zoo dat lied uw ziel niet streelt, Ik kan ook voor u bidden. Ja, bidden, ja, tot aller God, Den schikker van ons aller lot, Die u de sprake schonk, waarin ge eens uit mogt blinken. Door vreemden zij mijn lied bespot, Gij hoort mijn windharp klinken. Nog eens, zoo lang de nachtegaal Een enk'len toon ter looverzaal In stillen zojmernacht doet aan uw landvolk hooren, Klinke ook eenvoudig, zonder praal, Ons Vlaend'rens lied in de ooren. 5 Augustus 15 November

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 151