124 zagen slechts dat het een armoedige troep was, waaronder zich vele kinderen, ouden van dagen en geleekt: hjken bevond tem ijl de grootste onzindelijkheid en eenc walgelijke aanstekende huid ziekte onder lvm heerschte. Uit de rekening blijkt, dat zij bij hunne aan komst feestelijk onthaald werden. Al de voor komendheid die zij hier ondervonden belette echter niet, dat zij al dadelijk ontevredenheid aan den dag legden. Reeds den 15 Maart kwamen er bij den heer commissaris kutscii klagen dat zij geen spek lustten. Die heer trachtte hen zooveel moge lijk ter neer te zetten. De volgende dagen, den 16, 17 en 18, liepen zij als wanhopigen, jammerende en lamenterende door het land, zeggende hier niet te vinden wat hun beloofd was. Men had, zeiden zij, hun toege zegd dat men aanstonds huizen voor hen bouwen en hun aanwijzen zou, om bij elk: nier te wonen. Zij klaagden dat het hun aan godsdienst ontbrak, daar zij op eene zoo groote uitgestrektheid slechts één predikant hadden; 'a, zij meenden zelfs dat die reeds met den commissaris kütsch Was vertrokken, en zij geheel verlaten waren. De griffier van Nieuwvliet, de heer servaas loke, begaf zich naar Sluis om de heeren van den Vrije hiervan berigt te geven. Deze hèeren haastten zich de klagenden te laten troosten, en hen, zooveel noodig, gerust DE SALTSBURGSCHE

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 164