128 octrooi, van de staten-generaal, van den 26 Maart, verleend op sollicitatie van liet collegia 's lands van den Vrije te Sluis, waarbij aan hetzelve werd vergund gedurende den tijd van zeven jaren drie grooten per gemet, wel minder, maar niet meer, om te slaan over de landen, ressorterende onder het land van den Vrije: twee grooten-ten laste van den eigenaar, en één ten laste van den gebruiker, tot het vinden der kosten van de vestiging der saltsburgsche emigranten. De heerlijkheden van Breskens en Nieuwvliet werden daaronder begrepen, als hebbende medegewerkt in het verzoek aan hun hoogmogenden om de emigranten te doen over komen. Het onverwacht berigt van dit octrooi verwekte overal verbazing, misnoegen en gemor. In de maand April deed de burgemeester van het 3 rije met den commissaris kutsch, gedurende vijftien dagen, eene rondreize in het land, om de Saltsburgers in hunne kwartieren te visiteren. Het omstandig verslag hunner bevinding geeft een naauwkeurig overzigt omtrent de emigranten, de behandeling die zij ondervonden en hunne ge dragingen 8). Zij waren nog meest allen bij de boeren geher bergd, enkelen bij burgers. Talrijke huisgezinnen had men dikwijls moeten scheiden, en hunne leden logeerden soms, bij twee, ja drie verschillende DE SALTSBTJKGSCHE

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 168