139 een aantal invalide personen moest zijn, en dit aantal bleek liier ongelukkig groot te wezen. Het collegie van den Vrije had dit wel beter ingezien, maar het octrooi van den 2 6 Maart 1733 kwam wat laat, en de wijze waarop het gesolliciteerd was, gaf aanleiding tot ongenoegen en verdeeldheid, en dit werkte nadeelig op de zaak der immigratie. Het octrooi en de magtiging om daarop te negotiëren eenmaal verleend zijnde, zou zich alles echter nog ten goede hebben kunnen schikken. De heeren van het Vrije en de commissarissen kutsch en pantzen deden alles wat zij konden om de immigratie te doen gelukken; maar al hunne pogingen moesten schipbreuk lijden op den afkeer van het land en den onwil der Saltsburgers om te werken. De bewijzen van dien afkeer en van 'die luiheid treffen wij in de door ons ge raadpleegde schrifturen allerwege aan; te zeggen, dat de emigranten van hier vertrokken zijn omdat men hun geen werk wilde geven, verraadt in ons oog, onbekendheid met de zaak. Aan kwade trouw willen wij liefst niet denken. Bij den treurigen stand der zaak maakten de na zomerskoortsen het misnoegen en de mismoedigheid volkomen, en zij verliep daardoor bijna geheel en al. Het verwijt, dat de' te Regensburg gestelde voor waarden niet zouden zijn nagekomen, is óns gebleken ongegrond te zijn. EMIGRANTEN

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 179