149 EMIGRANTEN blijkt, leefden zij zoo afgezonderd niet van elkander, of er scheen nog gelegenheid te. bestaan om vrolijke nachtgezelschappen te houden. 7) De heer pantzer was ook uit Duitschland als commis saris bij de Saltsburgers gekomen; het schijnt echter dat hij hen niet vergezelde, daar dit alleen van den commissaris kutsch wordt gemeld. Eerst in December 1733 is hij van hier vertrokken. 8) In een merkwaardig stuk onder de archieven van Sluis be rustende. Men zal de daarin voorkomende opgaven wel niet van partijdigheid ten nadeele van de Saltsburgers verdenken, wanneer men er in vermeld ziet dat vele aanteekeningen door den heer commissaris kutsch zeiven gemaakt zijn, en de overigen vermoedelijk uit zijn mond zullen zijn opgeteekend, daar hij aan de emigranten was toegevoegd, om, vooral ook als tolk, bij hen te dienen. 9) Hoe zeer men bereid was om de emigranten in alles te gemoet te komen, blijkt ook hieruit, dat zij van de veergelden vrijgesteld waren, wanneer zij zich naar de godsdienstoefeningen begaven. Zie sciiultz jacobi in de aangehaalde Bijdragen. 10) Dat de Saltsburgers dweepachtig waren, getuigt ook de overlevering van hen. Wij willen hen hierover niet hard vallen. Van menschen die men om hun geloof verdrukt en vervolgd had die zonder leeraars geweest waren, en aan wie men zelfs hunne godsdienstige boeken had ontnomen, valt dit ligt te begrijpen. Men denke aan de Camisards bij de Hervormden in Frankrijk, in het begin der vorige eeuw. 11) Archief van Nieuwvliet, dat ook hier de overlevering bevestigt. 12) Den 20 October schreven de heeren van het Vrije aan de staten-generaal. Wij achten het onnoodig om van der emigranten conduites een breedt detaille te doen, ons refe- reerende tot de informatien, die onse commissarissen, in den Hage sijndc, uw hoogmog. en haer ed. mog. (den raad van state) hebben gegeven, als sedert dien tijd niet wesende ver- betert, immers niet omtrent hunne neerstigheyd." 13) Dat zijwbij die interpretatie hunner vcrbindtenis, die wij lager door de heeren van het Vrije betwist zien, ter goeder

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 189