MOOI AN T J E, DOOR J. J O B S E. Ga ik soms mijm'rend door de buurt, Waar antje door heur venster tuurt, Dan gaat het op geen draf; Maar langzaam, spiedend van ter zij, Stap ik heur vensterken voorbij, En 'k neem mijn petjen af. Maar als mijn oog haar dan niet ziet, Dan heb ik, o! zoo'n zielsveidriet, Zoo'n wondervreemde smart; Dan kijk ik nog en nogmaals om; 'k Heb moeite dat ik verder kom, Als woog me een steen op 't hart. En als ik dan weer huiswaarts keer, Dan zie ik naar heur venster weer, Of ze ook naar buiten ziet. En als ik 't lieve kopje onïwaar, Met rozenkoon en gitzwart haar, Dan beef ik als een riet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 193