167 robijnen, adlersteen, ballais, granaat, sapbyren, tur- koysen, jaspis, corneel, emaranden, beril, tolpaen, onijckel, hyacinth" enz, en nog heeft hij slechts een tiende deel opgegeven Waar zijn deze vele zeldzaamheden, en de be schrijving van deze, door hondius, gebleven: W aar zijne menigvuldige boeken? Waar de zegexs en plakkaten, die hij bewaarde, als getuigen van de vroegere welvaart van Biervliet? Waar zijn Herba- rius indicus? Waar zijne geschiedenis van den oorlog met Spanje? Dat wij zeiven hem hierop het antwoord laten geven. Immers, hij beklaagt zich reeds, daar hij spreekt van het vergankelijke van al het onder- maansche, over het verval, en dat nog gedurende zijn leven van zijne, hem boven alles dierbaar ge worden Moffeschans, terwijl dit antwoord niet min tevens tot bewijs zal strekken van zijne kennis met de werken van de oude Grieken en Bomeineji PETRUS H0NDIU3 Van de dinghen altemaal, Die van verren mij gesonden, Sijn bij ons hier raer bevonden, Even soo ik al voor desen Heb de Moufeschans gestaelct, Die nu vrij niet in het wesen Is alsoo se was gemaekt, Als ick voor thien, twaelf jaer Haer nam eerst met ijver waer 9).

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 207