184
PETRUS HONDIUS
Ik heb haer eens gezien, vrij in een ander wezen,
Ik heb haer vrugt gesmaakt en haren stand geprezen;
Maar nn en is er niet van dat er voortijds was
^Vant ziet, haer schoonste kruid en is maar enkel gras.
Ook bestraft cats in het gedicht; De moederonzen dichter over
het volgende, dat in zijne hofwetten gevonden wordt, doch voegt
daarbij ook eene vriendelijke verontschuldiging:
Gheen vrouwmensch mag bij of omtrent
Hier comen zonder goed consent enz.
en verder:
Doch gaet sij swaer, is sij met kinde,
Dat sij haer in mijn hof niet vinde,
Mijn hof, die wenscht, dat hare lust
Zij elders als hier uytgebluscht enz.
De hondt „zegt cats" is wat te honds, vermits zijn harde wetten
Den ingang van den hof een swanger wijf belatten;
Hij wilt niet dat er knop, of bloeme sij geplukt,
Al is een jonge vrouw met lusten onderdrukt.
Doeh daarna volgt eene verschooning, zinspelende op het onge
huwde leven van hondius:
Maer, hondi, lieven vriend, ik wil het u vergeven,
Het was u niet b«kent, hoe dat er is te leven
Met een, die haeren man gewenscbte kinders baert,
Dn tot de ziele toe met haer gezelschap paert.
Zijn de volgende versregelen van cats {Ouderd. en Buitenleven
eene soort van parodie op de dap es inemptse van hondius?
Of is het eene toevallige overeenkomst van gedachten?