187
PETRUS HONDIUS
14) Van deze botanische excursie heeft clusius ons geene
beschrijving nagelaten, dewijl hem daartoe volgens hondius
de tijd ontbrak.
15) Waar men het Papael te zoeken hebbe, waarvan hij
spreekt in de volgende regels, is mij onbekend; eveneens of de
polder, dien men aldaar bezig was met bedijken, hetzij gedeeltelijk,
hetzij geheel tot de eigendommen van hondius behoorde en of
deze nog aanwezig is:
Varen af naer onze stellen,
Die 't bestant van een begin
Voor Papael ons heeft doen stellen,
Met de hopen van gewin.
Heel de schor gaen wij bekijcken
En de weijen altemael,
Daer men siet de nieuwe dijckeu
Legghen voor het Oud-Papael.
16) Namelijk de uitgave van 1618 van het cruydtboeck van
dodoens, te Antwerpen, bij plantijn, dewijl de uitgave van
1644 slechts een na- of herdruk van deze is. De versregelen,
onmiddellijk de aangehaalde voorafgaande, worden ons alsdan
ook des te duidelijker:
Mij genoucht, dat veel van die
Sijn getrouw'lick op haer rie
Heel d' Herbaris door beschreven,
Bij plantijn laetst uytgegeven:
Sedert hebbe etc.
Hiermede bedoelt onze schrijver zijne waarnemingen en be
schrijvingen van planten, in genoemd cruydtboeck geplaatst en
van hem overgenomen.
17) Of dit de eenige reden is, namelijk de overdrijving, hier
en daar van sommige zaken in het werkje voorkomende, dat