SCHEMERAVOND.
Die, als de tolk van 't diep gevoel,
Het vol gemoed ontvloeit,
En ons naar liooger kringen voert,
Als van liet aardsche ontboeid.
Gelijk de kostbre hemeldauw
En veld en bloem verkwikt,
Zoo laaft zij 't vurig smachtend hart,
Dat onder 't leed verstikt.
Ik weet niet, welk een teer gevoel
Dan opwelt in mijn ziel;
Ik zie 5t verleden voor mijn geest,
Al wat te beurt mij' viel.
Ik zie mijn eerste kindschheid weer,
De dagen mijner jeugd,
En 'tgeen mij in dien schoonen tijd
Gestreeld heeft en verheugd.
Ik zie, hoe mij de mirtenkroon
Werd om het hoofd gehecht:
Hoe dat de reine vriendschapshand
Mij lieve kransen vlecht.
'k Aanschouw de zachte beeld'nis ook
Van hem, wiens teedre gloed
Het eerst de liefdevlam ontstak
In 't maagdelijk gemoed.