191 SCHEMERAVOND. En hoe dat op mijn levenspad .Zijn min mij rozen bood; En welk een hemelzaligheid Mijn hart door haar genoot. Doch schoon mijn prille lentetijd Werd mild met vreugd bedeeld, Toch heeft ook de angel van de smart Soms vruchten voortgeteeld. Ja, als mijn teerbeminde mij Zoo tvreedelijk werd ontrukt, fDan heeft zich ook mijn teêre ziel Voor 't lijden neêrgebukt. Of als ik lag op 'tgraf geknield Van vrienden, mij zoo waard, Dan heeft hun droef en vroeg gemis Mij. innig leed gebaard. Doch 't is alleen 't verleden niet, Dat 't starend oog aanschouwt, Met rijk. getooide kleuren wordt De toekomst mij ontvouwd. Verbeelding heft den sluijer op Die 't ongekende omhult, En toont mij menig lieflijk beeld, Dat 't hart met hoop vervult.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 231