197 wassen aan de heerlijkheden Dreischor eu Noord- gouwe, die zijne tweede echtgenoote hem mede had aangebragt. Niet van vorstelijken, maar niettemin van aanzien lijken huize was de man, die tegenover hem zat. Het was antonie van cats, heer-burgemeester 1) van Zierikzee; een man, achtbaar door zijne afkomst uit een der voornaamste en rijkste geslachten van Zeeland, achtbaar door zijne waardigheid, die hij thans voor de vierde maal, het eerst reeds vier- en-twintig jaren geleden, bekleedde., „Die van den rade, heer," zoo sprak hij, droegen mij op u te bidden, dat gij zoudt tus- schentreden voor de belangen onzer fel geteisterde stad. Gij zijt die stad genegen, heer. Dat toont uwe inwoning en de staat, dien gij voert. Wij durven dan ook goed vertrouwen hebben van uwen invloed." Bij de laatste woorden zag hij den heer van Ravestein vragend aan, doch deze toefde nog een wijle met spreken, als wilde hij afwachten, dat de burgemeester zijnen last geheel opende. Maar toen hij bemerkte, dat deze hem eerst verder wilde hooren, voegde hij er de vraag bij Ik meen mij niet in u te vergissen. Is het niet zoo, heer?" Heer burgemeester," was het minzame ant woord, ik weet niet, mij ooit te hebben onttrok- VAD EK EN ZOON.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 237