199
der stad, moeten bekostigen Zeg, heer, wat spreekt
gij daartoe
„Dat is hard, dat valt zuur," antwoordde de
heer van kleef, ik ding er niets op af. Maar
waartoe t die herinnering van het verdrag, dat der
stad op jongsten Pinksteren 3) werd afgedwongen?"
Ik wil maar zeggen, heer, dat wij zwaar boeten
voor hulp, aan uwen zoon bezorgd."
Indien uwe woorden beteekenen moeten," sprak
heer adoi.f, dat mijnen zoon zijdelings zou te
wijten wezen wat gebeurd is, vergist gij u, zooals
gij zeer wel weet, heer burgemeester." Dit laatste
werd gezegd met een minzaamheid in oog en ge
laat, als om den min of meer scherpen toon te
temperen, die er in lag.
„Gij weet immers zoo goed als ik," ging hij
voort, „dat het zenden van victualie en ammunitie
naar Sluis niet het eenige was, waardoor Zierikzee
het bij den stadhouder heeft verkorven. Of is aan
deze stad niet ten laste gelegd, dat er den heere
van Naaldwijk en den benden van jonker frans
van brederode, rebellen tegen den vorst, de poor
ten zijn geopend, die gesloten werden voor den
grave van Egmond, toen deze er zich voor ver
toonde? Dat is toch nog pas twee jaren geleden,
heer burgemeester; het kan u niet ontdacht zijn.
Ook niet, dat voor vier jaren den graaf van Zoven
en 's keizers stalmeester door die van de stad ge-
VADER EN ZOON.