troffen, zoo volkomen als de burgemeester van
Xierikzee liet zich maar kon voorstellen.
"Van pilips werd vrijgeleide verkregen voor den
afgezant uit het legerkamp, die zich door eenen
trompetter had laten aankondigen en geblinddoekt
was binnengebragt. Met verbazing herkende de
bevelhebber zijnen vader. Met nog grooter ver
bazing welligt hoorde hij diens voorslagen. Aan
stonds sloeg zijn fiere krijgsmansgeest die af.
„Wat zou ik riep hij uit. „Deze veste over
geven aan de genade van den Sakser? Mijne dap
peren overleveren aan het moordzwaard van den
trouweloozen Oostenrijker, of wat nog erger is,
aan schande? De dappere burgerij dezer stad,
duizenden sterk, prijs geven aan de bloeddorstigen,
die er geen steen op den anderen zullen laten,
mannen over de kling jagen, vrouwen schenden,
kinderen te pletteren slingeren op de steenën?"
Maar een eerlijk verdrag," zeide adolf, be
daarder dan zijn zoon, zoudt gij toch nu nog
kunnen bedingen; later nÜschien niet.
Halachte filips, een eerlijk verdrag met
den eedbreker! De heiligen mogen mij bewaren
tegen zijne eerlijkheid!"
„Van MAXIMII.UAN spreek ik niet, maar hertog
albrecht heeft althans de vlek van trouwloosheid
niet liggen op zijne loopbaan."
Maxjmiuaan riep zijn zoon uit, met nog
VADER EN* ZqoN.
207