208 VA^SR EN ZOON. honender lach. Noem mij dien ellendeling niet, mijn vader! Was hij het niet, die eene plaats heeft bekleed, welke de mijne had moeten wezen? o maria, maria! Gij zoudt niet zoo jong zijn gestorven in dien gij de mijne 6) waart geworden!" Als uwe gemalin hadde de landsvrouw toch wel even goed van haar paard kunnen vallen," merkte zijn vader aan. Doch filips scheen niet te hooren. Hij zonk eenige oogenblikken weg in diep gepeins. "Ver volgens stond hij op, sloeg zich op de borst, dat zijn pantsier ratelde en riep uit: Mij aan mijnen doodsvijand overgeven nimmerMij, als haar, vloeit het bourgondische bloed door de aderen. Maria had de mijne moeten wezen, de mijne, niet de gade van den verachte- lijken Oostenrijker." De hertogin had in haar groot-privilegie be- .loofd, niet te zullen huwen zonder bewilliging van 's lands staten," sprak adolf. Eilips scheen op da?* oogenblik den eerbied te vergeten, dien hij zijnen vader verschuldigd was, of eigenlijk te vergeten, dat de man, die daar voor hem zat, zijn vader was. Hij deed met drift eenige stappen voorwaarts, balde de vuist en riep woest: !En waarom zou ik niet zoo goed zijn geweest als een' lage meineedige? Laat zijn vader keizer wezen, ik lach watmet den keizer en met zijn

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 248