f 220 RUST IN VREDE. Moesten wij uw groeve al delven, Dierbre, verre van liet graf Van onze andre dierbre panden, In de bovenmaanscbe landen Zijt gij zelve van hen zeiven Toch niet ver meer af! r Dit toch. dit is ons vertrouwen, Dat gij daar met hen te zaam, In het zaal'ge hemelleven, En van heerlijkheid omgeven, Uwen Heiland moogt aanschouwen, Lovende zijn' naam! Dekke u al de kerkhofszode Ver van 't land van Waal en Rijn, Waar uw bloedverwant en magen Wonen en uw lente zagen, Wij toch mogen, lieve doode, Zelfs nabij u zijn! Houden wij maar 't hart naar boven, Waar des zondaars leven troont, Dan wordt hier, door ons ontvangen Iets van 't geen gij mogt erlangen, Ja met u in 's hemels hoven Hier reeds, ingewoond Onze dagen spoên daar henen! Maar, houdt zich ons harte getrouw bij den Heer, Dan zal Hij, o zalige, ook eerlang ons nooden Van de aarde ten hemel, om met onze dooden Ons weer te vereenen, Zijn liefde tot eer Ja, moge eens daar ons lofgezang Met hunne lied'ren rijzen,

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 260