VERGEL IJ KIN G. 14 GHYSEL HEBBERECHT. w te moeten hebben, dat hij degene, die de stad zou willen verraden, konde waarschuwen, dat hij zoude hebben te vertrekken, zeg gende voorders dat hunne hoogmogenden in Holland de zeeroovers laten doorsluipen." Het schijnt dat sciiaeckelaer geen Mennoniet was, wijl dit anders wel ware aangeduid, gelijk bij SNOUAERT. 6) Hand. v. d. magistraat1 Maart 1660. Het verzoek van den kerkeraad, van de zelfde dagteekening, berust ook nog ter archiefkamer. 7) Noch in de archieven der doopsgezinde, noch in die der hervormde gemeente van Aardenburg, wordt van het in 1660 met hebberecht voorgevallene melding gemaakt. Laatst wandelden hier langs de straat Een medicus en advocaat. Een spotboef sprak: „Nu moogt ge beven! „Een rooversbendewee! o wee!" „Hoe! waar toch?" vroeg zijn buurman. „He!" Hernam hij: „ziet hij niet die twee? „Hun leus is: Geef! de beurs of 't leven!" A. I)E LIGNY, AZ.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 54