30 nalezingen te mogen houden, dat de watergeuzen te Mude niet geweest zijn, daar wij er zeker wel eenig bewijs voor vinden zouden. Maar gewis, zij bedreigden de plaats en bragten ontzetting in haar midden, de woeste krijgers, onrustig als bet element waarop zij rondzwierven, ontstuimig als de baren. 't Is waar, nog is de bedelarij niet uitgeroeid, die smet waardoor een Christenvolk bezoedeld wordtMaar toch, wij zien geen losbandige bedel- seha.rp.n meer rondtrekken door onze landpalen, 't Is waar, aan de watergeuzen hebben wij, naast God, de bevrijding van ons vaderland te dankenMaar Gode zij dank, wij beleven de rampen niet, die ook den heiligsten oorlog verzeilen. De Heer des vredes geve ons vrede, ten allen tijde, op allerlei wijze A A N T E E K E N I N G E N. 1) Aangaande de abdij van Ter Doest leze men sandeeus, Flandr. illustr., t. I, fol. 304; meïekus, Annal. Flandr., fol. 51, verso, ad. a. mclxxv; Jaerb. van Brugge, I, 122; voorts de Bistoria abbatice Thosance van o. DE visch, straks te noemen. Over TORPHr'US, biiscbop van Hamer, raadplege men, behalve

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 70