ZAAM-LAG Zooveel mij te voren staat, Door gezigt en gelioordc praat, Schoon wel sestig jaar geleden, Hoe dio was en wat ze hem deden; Jk Heb hem duizendmaal gesien, Dn meer andere oude liên: Vierkant en van vaste muren, Om veel eeuwen te verduren; Dik, wel sestig voet of meer; Zeer bestandig tegen 't weer. Een diep kruijsvout was daaronder, Die gewis wel scheen een wonder; Want de grootte van deez' boog Was verscheiden rijken hoog, Daartoe was er ruimte en breedte Die 'k niet juist heb afgemeten, Vastgemetseld met terras, Of die nooit te breken was. Daarin was een nare kerker, En door ijzer nog veel sterker, Dienende voor gevangenis, Daar geen licht of klank in is. Boven waren veel schietgaten En nog andere verlaten, En zijn hoogte was zoo groot, Dat hij zich tot baken bood, Wel tot Vlissingcn aan de hoofden, Die de scheep'ling zich beloofden Vaste vaart na het Hellegat, Of het scheelt of verder wat. Hierop vele vogels woonden; Ravens, craaijen, couwen toonden Door het schreeuwen en haar vlugt, Wreed rumoerte in de lucht. Dog gelijk de oude tijden Door lankdurigheid verwijden

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1857 | | pagina 88