DEE SLUIZEN AREN OPSTAND.
65
willekeur der regenten, een gevolg, zoo als wij boven
reeds opmerkten, van hertog kakels despotismus. Al
gemeen toch te Gend, te Brugge, te Yperen, te
Aardenburg, om ons tot Vlaanderen te bepalen (13)
waren de klagten, dat de wethouders en tresoriers de
penningen der opgebragte belastingen kwalijk beheerd
en tot hun eigen voordeel aangewend hadden. Daarom
begeerden ook de Sluizenaren regt tegen hunne onder
drukkers en wij maken hier de woorden des heeren
van kampen tot de onze „wanneer hun op deze klag
ten geen regt gedaan wierd, kon men hun, naar den
aard der toenmalige denk- en regeringswijze, het zoeken
van regt door eigene kracht niet ten kwade duiden (14)."
Regt gewerd hun niet, nóch van de zijde der Brugge
lingen, van wie zij in de eerste plaats hadden ge
hoopt het te erlangen; nóch van de zijde van den vorst,
die, verbitterd over der Sluizenaren volhardenden weder
stand en doortrokken van denkbeelden van vorstelijke
magt en gebied, vermeende de „rebelhede" streng te
moeten straffen, en voor eiken zweem van verraad aller
bitterst te moeten laten boeten. Overigens weten wij
dat maximiliaan, uit beginsel, de stadsbesturen tegen
over de wederspannige stedelingen handhaafde. Een
gelijk lot als den sluisschen poorters trof, wedervoer
dien van Gend, van Eecloo, van Yperen. Overal herna
men de „wetten" hunne magt; de oude règeringsleden
bleven niet alleen ongestraft, maar werden zelfs op
nieuw bekleed met den post, van welken zij door de
gemeente, in de dagen des oproers, ontzet waren. Welk
let dan den stedelingen beidde leert ons Brugge. Den
1858. 5