66
DEE SLOIZENAKEN OPSTAND.
12den Maart 1478 bande men aldaar zestig personen,
zoo vrouwen als mans, wegens „meuterie", en den 2 7 sten
Augustus daaraan volgende werd het banvonnis uitge
sproken over zeven cordewaniërs, benevens drie metse
laars en eenen mutsescheerder, met veel meer andere
ambachtslieden en volk van neringe, tot den getale van
drie en vijftig personen, waarbij eenigen gedurende
vijftig jaren, op verbeurte van het hoofd het land van
Vlaanderen ontzegd werd, en anderen het op andere
straffen en verbeurten voor zes of drie jaar ruimen
moesten, „omme haerlieder voorleden meute en seditie
wille." Op den zelfden 27sten Augustus liet ook Jacob
joeis van Jabbeke, dien wij boven leerden kennen
als den aanvoerder der opgestane Vrijlaten, in den
burgt te Brugge op een schavot het leven: de wraak
der overheid kwam laat, maar al toefde zij, toch kwam
ze; zóó komt zij nog: de spiegel der 15de eeuw zij ons
niet te vergeefs voorgehouden!
Voorwaar, de Sluizenaren hadden wijselijk gehandeld,
zoo zij de vergiffenis, hun den 20sten April 1478 door
gravin makia aangeboden, aangenomen hadden. Maar
dit konden noch wilden zij. De belofte van niet meer
„van gelijken te doen" sloot de erkenning in van schuld,
en immers niet z ij waren de schuldigen, maar de schraap
zuchtige wethouders, die op deze wijze stilzwijgend als
onschuldigen erkend werden. Men begeerde regt; maar
men begeerde het onder voortdurend verzet tegen de
justitie, daar men weigerde de gevangene poorters te
ontslaan of met hen te trekken voor de kamer van den.