76 DER SLUIZENAREN OPSTAND. welke onder geene rubriken waren te brengen, en die in de stads rekening van 1471 en '72 verantwoord worden: „Jan du solier, als houdende de tafel van den lombaerden binnen de stede van der Sluus" betaalde 20 sch. gr. 'sjaars, wijl de lombarden vrij waren van accijnzen. Joos rebbinc, ongetwijfeld een nabestaande van den in 1478 gevonnisten cornelis rebbinc, betaalde vier pond groot, „ter cause van de marctscute, overgegeven dezer stede bi meester an- dries colins, president van de kamer van den rade in Vlaanderen.'* Gilles van hasselt, hoedemaker, betaalde voor de vrijheid, die hem verleend was om vilten hoeden te mogen maken binnen de stad Sluis, zijn leven lang: twee pond gr. Wouter de smet betaalde voor den koop van het schacht makerscip" van de stad, om het te mogen uitoefenen zijn leven lang: 15 p. gr. Wegens verkochte lijfrente ontving men: 60 p. gr. Uit een en ander blijkt, dat men te Sluis alle middelen aan vatte om geld te krijgen. (8) Zie Cartularium C der stad Sluis, fol. 16. (9) Het schijnt echter op den duur niet veel geholpen te heb ben, wat omtrent de ongeregte handelingen des duinheerders en zijne serganten bepaald was. Keizer karel v gaf den 7den September 1531 te Brussel een „Placcaet en de ordonnancie, dat de duunhouders moeten maken eenen gerievelijken en bekenden weg> afgepaald in de dunen tusschen Sluus en Grevelingen, om aldaar den vreemden coopman vrij en ongemolesteerd te mogen passeren, zoo te wagene en te paarde, als ook te voete." In dit stuk wordt gezegd, dat de weg langs de duinen verdonkerd en verloren is, en de duinhouders eenen pot wijns nemen van de wagenaars en andere lieden te paard, om dies wille dat zij dezen

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 122