BIJ DE VROUWE VAN DENTERGEM. 93 gelooven wel het eerste; maar toch, de schrijvers, die wij raadpleegden, zijn ons het antwoord schuldig geble ven. Wel vernemen wij, dat de heerlijkheid Pentergem in het bezit was der familie, die den gemelden geslachts naam voerde; dat petbus van der zijpe, een hoog aan zienlijk man in 1389, heer der plaats werd, en dat zijn geslacht aan de voornaamste belgische familiën verwant was (5); maar nogmaals, wie in 1582 de vrouwe van Dentergem was konden wij niet opsporen. Uit alles wat wij hoorden leiden wij 't vermoeden af evenwel ook slechts een vermoeden dat de vrouwe van Dentergem te G end woonde en dat onze leeraar haar daar kwam bezoeken. Hoe 't zij, het gebeurde in den loop des gemelden jaars, dat zich een dienstknecht dier vrouwe bij den leeraar aanmeldde. Hij kwam van harentwege om zijn' geestelijken bijstand in te roepen voor haar, die op haar krankleger lag uitgestrekt. De dienaar Gods is gereed en verzelt den bediende. Terwijl ze, al voort spoedende, te zamen spreken over den toestand der zieke, verhaalt de bode, dat zijne meesteres reeds haar' uiter sten wil heeft doen beschrijven. Ingeleid in haar ziek vertrek, bespeurt de leeraar het gevaarvolle barer krank heid; hij kon het trouwens reeds daaruit vermoeden, dat een' schare van aanverwanten en vrienden haar' veege sponde omringde. Straks troost hij haar met Gods woord en tracht haar te bereiden voor den grooten en gewigtigen overstap, die haar weldra te doen staat. En was het in die eerste dagen der hervorming, waarin men het bedelen van geloof sge- nooten een' schande der gemeente achtte, één' der

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 139