112
DE MEIKOOPDAGEN.
naar hunne verkleefdheid aan het oude. Wij bevinden
ons nu eens in een' drom van personen, die blijkbaar
tot de welgestelden behooren; dan worden wij voorbijge
sneld door arbeiders, werkboden en kinderen, wie men
het kan aanzien, dat zij zich naar een lang verbeid feest
begeven. Vrolijke en net gekleede dienstmeisjes trekken
nog onze aandacht in den stoet. Het zij deze met Mei
van dienst zijn veranderd, of zich op nieuw hefcben
verhuurd, dezen dag hebben zij voor zich bedongen.
Zij zijn thans onder elkander; van avond zal elk haren
eigen weg gaan, en den vrijer op de afgesprokene plaats
ontmoeten.
Wij ontdekken reeds de hofstede in de verte: het
zeildoek der kramen en cantines vertoont zich tusschen
het jeugdig lentegroen, en schijnt de koopdagbezoekers
te wenken, want op dit gezigt verdubbelen de ongedul-
digsten den stap. Is het weder niet zoo aangenaam en
zoo zoel als wij het in dit jaargetij wel wenschten, wij
achten ons toch gelukkig, dat de meizon helder schijnt.
Wij zijn aangekomen; maar het eerste dat wij ont
moeten doet ons gevoel pijnlijk aan: verminkten en blin
den hebben den toegang tot de hofstede bezetdoor het
vertoonen hunner misvormde ledematen en het voorstel
len hunner ellende op een' klagenden toon zoeken zij het
mededoogen der voorbijgangers op te wekken, en reiken
hun een blikken busje of hun smerig hoofddeksel toe om
er eene aalmoes in te ontvangen. Treurig gezigt voor
waar, dat hier een scherp contrast maakt met het vrolijk
gewoel dat ons omgeeft. Deze ongelukkigen komen
meestal uit andere streken van ons vaderland. Wordt dan