DB MEIKOOPDAGEN. 113 daar de zedelijke en wettelijke verpligting om deze ware behoeftigen te onderhouden minder nageleefd dan bij ons? Doch het is feest; wij doen zoo als de andere koopdagbezoekers, die na aan die ongelukkigen iets of niets gegeven te hebben, naardat zij medelijdend of onverschillig zijn, of ook wel, naardat zij meer of minder tegen de moeite opzien om eenige centen voor den dag te halen hun weg vervolgen en oogen en ge dachten afwenden van een schouwspel, dat zoo weinig in harmonie is met hunne tegenwoordige stemming. Wij komen ter goeder ure aan: de menigte stroomt reeds naar de weide tegen de hofstede gelegen, waar men de paarden gaat verkoopen. Wij volgen den stroom. In het midden der weide ontdekken wij een' boeren wagen, waarop de notaris en zijne klerken, benevens be langhebbenden onder de verkoopers staan. Na eenig toeven verschijnt het eerste paard, opgetooid, zoo als wij vroeger zagen. Schuw en schichtig door het gezigt der bonte menigte en het ongewone rumoer, heeft zijn berijder moeite om het aan het loopen te krijgen; eindelijk gelukt dit, en in een' gestrekten draf loopt het heen en weer door de weide. Thans wordt het opgeroepen, met vermelding van kleur, kunne en jaren. Een bod wordt gedaan, dat weldra achtereenvol gens wordt verhoogd met vijf, tien, ja soms met vijf en twintig gulden. De aandacht klimt naar mate het bod liooger stijgt; eene algemeene stilte heerscht onder de talrijke aanschouwers, nu en dan afgebroken door een gemurmel van verbazing, wanneer de reeds aanzienlijke geboden som nog gedurig wordt verhoogd. Twee bie- 1858. 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 159