118
DE MEIKOOPDAGEN.
bruine suiker bestrooid, worden, hetzij als nageregt van
dit collation, hetzij als eene snoeperij, door groot en
klein georberd. De vreemdeling moge er op smalen
en ze laf en smakeloos vinden, wij Kadzandtenaars zijn
gehecht aan dit inheemsche gebak, en wie onder ons
ze zelf niet eet, onthaalt er toch zijne kinderen op.
Dat in de cantines ook sterken drank gebruikt en mis
bruikt wordt, blijkt ons maar al te spoedig.
Is het ons een genoegen, na lang rondgeslenterd te
hebben, hier van de vermoeijenis uit te rusten, om fideel
met vrienden en kennissen onder het zeildoek te zitten
keuvelen, en de beweging op ons gemak te aanschouwen,
de straatmuzikanten maken het ons echter weldra lastig:
hun oorverdoovend geschreeuw, de klanken van een ont
stemd draaiorgel, of de wanluidende toonen van een
slecht instrument dat slecht bespeeld wordt, doen ons
onaangenaam aan; en komt er al, bij uitzondering, eenige
goede of dragelijke muziek, het gedurig doordrummen
om de centen op te halen verstoort aanhoudend onze
rust. Er schijnt geen einde aan te zullen komen: naauwe-
lijks is een van die muziekmakers afgetrokken of hij is
reeds door een ander vervangen. Het wordt ons hier te
bang; wij begeven ons in de opene lucht.
De massa is reeds merkelijk gedund. De verkooping
is bijna afgeloopen en velen vertrekken reeds met hun
gekocht vee of bouwgereedschap. Tooneelen van
dronkenschap komen ons reeds ergeren en bedroeven:
jongelieden loopen al zwaaijende en gierende rond, onder
het zingen van walgelijke straatdeunen. Wij ontwijken
hen, en landen daardoor aan op eene plaats die wij nog