123 TER ALGEMEENE ONDERWIJZERS-VERGADERING
Maar 't beeld van dezen nacht gaat nooit uit mijn gedachten,
't Staat vast als 't beeld der jeugd, in slapelooze nachten
Tot ideaal gewrocht, waarmee de ziele speelt,
Eu dat in later tijd nog vaak de ziele streelt.
Mij dacht ik stond alleen ten dorpsplein op den drempel
Van zeker achtbaar huis, in 't aanzien als een tempel,
Doch waarvan eenvoud slechts 't voornaamste siersel was,
Als of de voortijd weêr herrees uit puin en asch.
Mij klonken klanken toe, wier lieflijk toongemengel
Mij denken deed aan 'tlied, den lofzang van den engel,
Die zachtkens bij de wieg van !t schuldelooze kind
Hem zoete droomen leertdroom, die slechts de onschuld vindt.
O, 't werd mij wonder wee en toch zoo wel om 't harte
Een prangend zielsgevoel, een' zoete boezemsmarte
Drong elke zenuw door, en sneller stroomde 't bloed
Door 't aderstelsel voort en zette 't hart in gloed.
Doch ongekende vrees gaf maat aan mijn verlangen
Om in dit donker iets een straal van licht te ontvangen.
Daar nadert mij een knaap; hij wenkt mij: „kom en zie!"
En 'k treed den tempel in; weêr klinkt het: „kom en zie!
En wat ontwaart mijn oog Een' schaar van lieve kleenen,
Door liefde saam vergaard, en die zich blij vereenen
Ter plaatse, waar de jeugd het eerste licht aanschouwt,
Het ware levenslicht dat nimmermeer veroudt.
Een' statige matroon, priestresse van deez' tempel,
Sprakvreemd'lingwelkom hierbetree gerust den drempel
Van dit ons heiligdom; mijn naam is Onderwijs;
Mijn jarental reeds veel; mijn haren zijn reeds grijs;