124 TER ALGEMEENE ONDERWIJZERS-VERGADERING Die wufte wereldzin en die ligtzinnigheid, Die volkeren bekoort, die natiën verleidt Wel spoken hier ook rond die ongebonden zeden, Als pestwalm van het Zuid bedreigend onze steden, En loerend als de wolf op 't landelijk gehucht, „Waar 't ooilam aan de borst der bange moeder zucht; Wel wordt de rede trotsch, en vraagt naar orde of wetten, En zou ten tempel Gods als god zich willen zetten, Maar nog is eenvoud van zijn' zetel niet gestort „Zijn deeg'lijkheid en trouw de wieken niet gekort; De waarheid boven al is nog voor schennis veilig „Haar tempel boven al nog hoven velen heilig; En waar 't altaar verzink', onkenbaar wórd' besmet, Hier praalt het immer rein, gestut door orde en wet. Vrees nooit den geest des tijds met al zijn kronkelingen. Nooit zal de boosheid hier voluit Hosanna zingen; Nooit treedt het ongeloof de godsdienst met den voet. „Ze is ons te duur gekocht met tranen - ja met bloed. Eens was der vad'ren erf een pestoord der moerassen. Dan trok hun ijz'ren vlijt een wereld uit de plassen. Toen keerde weêr een stroom, een onafzienbre vloed; Toen weekte weêr het land, maar ach 1 geheel in bloed. In onzer vad'ren bloed, in 't zweet der voorgeslachten Groeide onze levensboom verheffende gedachten I Nooit wordt deez' beemde schraal, deez'klei tot zand vervormd; Nooit wordt deez' levensboom ontworteld, neêrgestormd Nooit ja, eens storten neêr en temp'len en altaren „Eens wordt weêr Neêrlands grond de speelbal van de baren; Eens droogt een visschersslaaf zijn' netten op het duin, Waar eens deez' tempel rees, gebouwd van 't hechtst arduin:

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 170