IN HET VIERDE SCHOOL-DISTRICT VAN ZEELAND. 125 Dan, als ons vaderland zijn' afkomst kan vergeten, En vreemde goden rookt, en lagchende den keten Valsch in het vuur verguld - der vreemden keten torscht, En bij zijn' schande juicht en jubelt uit de borst. Dan, als het teeder kind zijn' vad'ren leert verachten, Hen driest in 't aanzigt spuwt en spot met moederklagten, Dan, als der vad'ren taal en rein historieblad Ontheiligd wordt, of met der vreemden vuil beklad; Dan, maar eerst dan alleen is Neêrlands graf gedolven; Dan, maar eerst dan alleen zinkt Neerland in de golven." Zij zweeg, ik staarde ze aan met eerbied en ontzag, En 't nachtgezigt verdween voor de aanbraak van den dag. o Mannenwien m' een' taak vertrouwt, Waarop heel Neerland de oogen houdt, Vooral in onze dagen, O mannen! met zoo'n taak belast, Staat als de vad'ren pal en vast, Het oog omhoog geslagen. Het oog omhoog! Aan 's hemels trans Praalt nog de zon in vollen glans, En schittert elk in de oogen. Wie haar, vermetel en ontzind, Hier tart, wordt door haar' gloed verblind, En aan zichzelf onttogen. Maar wie haar' warmte zoekt en kweekt, Haar al te schitt'rend stralen breekt, Zal bij haar' invloed juichen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 171