128 DE DOOPSGEZINDE GEMEENTE TE GOES. vragen lastig. Den 29sten Augustus antwoordde laatst- gemelde gemeente daaropdat de vragen in zin en meening overeen kwamen met hare algemeene belijde nissen des geloofs; dat zij er dus in substractie niets tegen hadden en eenvoudig j a daarop antwoordden.'' Daar echter één der leeraars, joos baroen, en een voorzanger, jan baroen, gemelde verklaring der gemeente niet hadden willen onderteekenen, zoo werden zij bij besluit van burgemeesters en schepenen van Goes, den 31sten Augustus, voor altijd uit hunne kerkelijke be dieningen ontslagen. Tot zoo verre geleidt ons onze gids (1). De zaak dei- twaalf artikelen was echter daarmede niet afgeloopen. Niet het eenvoudige ja was den goeschen magistraat voldoende: de onderteekening der twaalf artikelen eischte hij, én van de leeraren, én van den kerkeraad der mennoniten gemeente. Dit blijkt uit het volgende besluit, gearresteerd bij burgemeesters en schepenen der stad Goes, op den 7den September 1665, 't welk enkele ongekende bijzonderheden aan het licht brengt; het reeds gekende bevestigt, en daarom, als eene niet onbe langrijke bijdrage tot de geschiedenis der doopsgezinde gemeente te Goes en der bewuste twaalf artikelen in Zeeland, der vergetelheid dient ontrukt te worden. Aldus luidt hetBurgemeester en schepenen der stad Goes, volgens de resolutie van de edelmogende heeren staten van Zeeland, gedateerd den 4den Junij 1665, aan de respective leeraars van de mennonitische of doopsgezinde gemeente binnen de voorzeide stad communicatie gedaan hebbende van de hiernevens gaande

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 174