142 DE ZEEUWSCHE SCHRIJFKUNSTENAAR Collegium Qualifïcatum der stede en schependomme van Oostburg," den 4 Maart 1783, tot schoolmeester, voor zanger en koster benoemd, waarna men, tot aandenken, het in krijt op de tafel geschrevene terstond met witte verw liet overhalen. Voorzeker is het te bejammeren, dat, wat ons in 1832 nog als eene merkwaardige proeve van bekwaamheid in het schrijven kon worden aangetoond, in later tijd is vernietigd geworden; doch wij verheugen ons evenwel, dat een stel keurige schriften van zijne hand, in het bezit van den weled. heer M. blonker, rijksontvanger van de directe belastingen, in- en uitgaande regten en accijnsen te Aardenburg c. a., door wiens welwillendheid wij daarvan vóór eenige jaren inzage mogten erlangen, nog zijn bewaard geble ven, als die voorzeker, ter gedachtenis van eenen der merkwaardigste zeeuwsche schrijfkunstenaars, verdienen in aanwezen te worden gehouden. Gelijk wij ons nog met het levendigste genoegen herinneren, hoe wij ons toen aan het gezigt van die sierlijke pennevruchten vergast hebben, zoo houden wij ons verzekerd, dat ieder, wien het gegund worde de smaakvolle kunstvoort brengselen van dien zeeuwschen feniks in het schrijven te beschouwen, hem gewis den onderstaanden lof niet zal onthouden, welke eens den beroemden pas werd toegezongen, en die allezins op hem verdient overgebragt te worden: Wat eedle trekken zien mijne oogen! Wat deftig kunstwerk! Welk een zwier Houdt dus mijn' zinnen opgetogen, Eu lacht mij toe op 't blank papier!

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 188