A AN HH. LEDEN DEE KONINKX. SOCIETEIT ST. CECILIA. 149
Dat, in mengeling van tongval,
Oud-Germanjes krachttaal spreekt,
En tot daitsche deugd en trouwe
't waardig kroost der vad'ren kweekt,
Met ons zijt gij fiere loten
van den nederduitschen stam,
Die zijn eigen vrijen wasdom
in Germanjes woud bekwam;
Tevens Friezen, Batten, Belgen
in zijn schaauw zich leeg'ren ziet,
En sinds lang den dappren Walen
rustplaats hij zijn lommer biedt.
Ja! geheel dien bond van volken,
in het zuiden, in het noord,
Stroomt het zelfde bloed door de ad'ren,
onvermengd en ongestoord.
Waar zij zich door onderscheiden
van den nederlandschen aard,
Blijft bij nederlandsche volken
toch de grondtrek steeds bewaard.
Kunst en kennis zijn ons dierbaar;
maar hoe hoog ons harte klopp'
Voor het schoone en voor het ware,
eedier aandrift voert ons op
Boven aardsche weelde en luister,
boven aardschen roem en lof,
Tot den heilgen kring des hemels,
zegen drupplende in het stof,