152 SCHOUWENSCHE LEGENDE. pen door de golven zijn verzwolgen; waar eens de ade- lijke haamstede's en kenesse's hunne riddersloten be woonden; waar vliedbergen en kerkhoven van verlaten dorpen zich als van zeiven schijnen te leenen tot het tooneel van volksvertellingen. Maar neenNiets van dat alles levert er de stof toe op. Heeft dan de koude zeelucht het poëtische element doen verstijven, dat al tijd met die volksverhalen verbonden is? Ik weet het niet; maar bij zoo groote armoede valt te meer in het oog de zoover ik heb kunnen nagaan eenige legende, die op Schouwen nog hier en daar in den mond des volks voortleeft; en ook deze was in de jaren toen ik in Schouwen woonde, nog slechts aan zoo weinigen be kend, dat zij scheen te zullen uitsterven. Misschien gaat zij in dat geval den weg van andere sagen", en is dit zoo, dan mag men vragen van waar het kome dat op Schouwen uitsterft, hetgeen elders een leven heeft zoo onvergankelijk als dat van den wandelenden Jood. Hoe het zij, ik wil het eenige mededeelen, dat mij van dien aard op Schouwen is voorgekomen. Eer het vandalisme van onze dagen in 1846 eene der schoonste en belangrijkste ruïnen van Zeeland sloopte (2), zag men op den zuidwestelijken hoek van Schouwen, nabij het duin, in het midden van eene schoone maar stille en afgelegene landouw, het over blijfsel van 'eenen stevigen toren, toebehoord hebbende aan Westenschouwen, een vlek, dat in de XV^e eeuw grooten bloei genoot, maar in het laatst dier eeuw te niet ging (3). Omtrent dat Westenschouwen nu zegt de overlevering

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 198