SCIIOÜWENSCIIE LEGENDE. 153 dat, in den tijd van zijn hoogsten bloei, een daar te huis behoorend zeevaarder eene meermin opeisehte en in weenvil van het geschreeuw van den meerman, haren echtgenoot, mede nam naar zijne woonplaats. Niet lang daarna verscheen de meerman voor de haven van Westenschouwen en riep duidelijk verstaanbaar: "Westenschouwen, ,,'tZal u rouwen, „Dat gij hebt geroofd mijn vrouwe; „Want Westenschouwen zal vergaan En de plompe toren (4) zal blijven staan." Van dat oogenblik af, zegt de legende, begon Westen schouwen te vervallen. Hare haven verzanddehare koopvaarders vergingen in zee en binnen eens menschen leeftijd was de geheele bloeiende handelsplaats een on beduidend gehucht geworden, dat eindelijk geheel te niet ging, hoewel dat gedeelte der voorspelling ook werd bewaarheid, waarbij aan den toren, als gedenkteeken van Westenschouwens voormalig bestaan en bloei een bestendig bestaan werd toegezegd, totdat ook deze in 1846 verdween. Ziedaar de legende. Eenen geschiedkundigen grondslag heeft zij niet, in zoover ten minste den hoofdpersoon, den vertoornden of treurenden meerman, aangaat. Want die wezens, van boven tot onder de borst, mensch, en voorts geheel viscli, zijn sedert lang tot het fabel achtige gebied verwezen. Wel heeft men ze, gedroogd, nog in onzen tijd op de kermissen zien vertoonenmaar het lijdt geen den allerminsten twijfel of dat waren

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 199