SCHOUWENSCHE LEGENDE. 155 AANTEEKEfïINGEN. (1) Ik meen het er voor te mogen honden, dat de overige zeeuwsche eilanden in die armoede deelen. Althans de in kennis van Zeeland en het zeeuwsche doorknede ab utrecht dressel- huis vermeldt geene van zulke volksverhalen in zijne Godsdienst leer der aloude Zeelanders, hoewel de vraag, waarop die verhan deling antwoordt, die godsdienst ook uit „volksoverleveringen" wilde hebben opgehelderd. Wel spreekt hij van „spokende wezens'' in het volksgeloof „bij de vleet" (bladz. 238); maar niet van zulke volksverhalen als wij bedoelen. Trouwens, ook op Schouwen zijn enkele plaatsen, met name aan kruiswegen, waar het 's nachts in het spookuur niet pluis zou zijn, en aan voetpaden over weiden of langs akkers, waar de wandelaar des nachts misleid en aan het dwalen gebragt wordt. (2) Zie haar afgebeeld in het jaarboekje Zeeland, 1854, bladz. 33. (3) Zie mr. a. moens van bloois, in Zeeland t. a. pl. (4) Hier is het verhaal klaarblijkelijk in de war. Niet van den westenschouwenschen, maar van den wel een uur van daar aan den zeedijk staanden koudekerkschen toren is de naam plompetoren" de bijnaam, en de meerman in het verhaal wil toch blijkbaar den toren doen blijven staan als gedenkteeken van zijne wraak. Misschien is het woord „plompe" eene latere lezing. (5) Aang. verh. bladz. 244.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 201