IETS OMTEENT KOLONEL JOSEPH LEDEL. 167 2°. Dat, wanneer de chef van een troep van eene behoorlijke commissie is voorzien, waarvoor wordt gehouden ook die, afgegeven door het provisioneel brusselsch bestuur, dat men alsdan aan de vorde ringen van zoodanige afgezondenen zal cederen. 3°. Dat men in alle de gemeenten de burgerij bij publicatie zal oproepen, om bij het eventueel luiden der alarmklok met de bij lien voorhanden zijnde wapenen voor het raad- of gemeentehuis op te komen. 4°. De burgemeester van IJzendijke, als welke reeds aan eene vreemde magt heeft moeten cederen, verzoekt voor zoo lang zijne stad in de zelfde positie verkeert van al het voren beslotene uit gezonderd te worden; terwijl hij, wanneer zijne plaats door wettig gezag van onder het bedoelde vreemd bestuur wordt verlost, zich volgaarne naar het vorenstaande zal schikken en zich daaraan houden. Al het bovenstaande is geresolveerd in de suppositie, dat zich in dit district geen militaire magt bevindt, terwijl dezelve resolutie naar een eventueel arrivement van militaire magt zal gewijzigd worden. Van al het bovenstaande is het tegenwoordig verbaal opgemaakt en geteekend. (OeteehendH. A. callenfels, a. v. geelkerke, HEINDK, VAN CRUYNINGEN, J. FREEKEN- HOEST, J. SANDERS, A. VERSLUIS, ASSES SOR, JOZ. EASTING, P. DE HULLU, A. DE BBUIJNE.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 213