de Linie, door het inlaten van zeewater tot eene meer dere hoogte gebragt worde, zullende dit aan de lande rijen volstrekt niet schaden, indien het water tot het zelfde peil worde gebragt als het door de veelvuldige regens in 1829 gestaan heeft; terwijl de Prins-Willems- en annexe polders steeds hunne suatie langs de Sasput honden. Indien echter het aanrukken van eene grootere legermagt ook het inunderen der aanleggende gronden (zijnde de Nieuwe Passageule) mogt noodig maken, zoo achten zij deze geringe schade niet in aanmerking te komen tegen al de onheilen, die het verlies dezer landen zou na zich slepen. Oostburg, 28 October 1830. (Volgen de onderteekeningen) Onmiddelijk na de ontvangst deelde de overste het stuk mede aan den admiraal. Breskens, den 28 October 1830. Ik heb de eer door deze aan uwe excellentie aan te bieden een bij mij gédaan verzoek, waaromtrent ik de bevelen van uwe excellentie zal inwachten, met ver dere kennisgeving als dat ik orders heb gegeven tot het afbreken van de houten bruggen van de Linie, waarvan in dit verzoek wordt gesproken, om de gemeenschap tusschen Oost-Vlaanderen en Zeeland af te scheiden en 184 IETS OMTRENT KOLONEL JOSEI'II LEDEL.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 230